METALSA tamoert inoe!

Gestart door haddachi, 01/12/2010 om 16:20:41

haddachi


ik heb wat informatie gevonden over de riffijnen in metalsa, en ik deel het graag met jullie om jullie kennis te verbreden :D

De bevolking van het Rifgebied is in twee hoofdgroepen in te delen, de Jbella en de Riffijnen. Aan de kust van de centrale Rif leven de Ghomara Berbers die een uniek dialect spreken dat door sommigen Berberologen beschouwd wordt als de opvolgers van de oudste bekende bewoners van dit gebied. De Riffijnen van het Oostelijke Rifgebied zijn de Ibdarsen (Metalsa) Ayt BuYahiën, Ichebdannen en de Bni Izanassen. Deze groepen vertonen meer overeenkomsten in taal en cultuur en hebben een bepaalde affiliatie met de Chleuh Berbers van de Atlasgebergte. De bewoners van het Rifgebied zijn volgens Leo Afrikanus een dapper en ruw volk die de “uvula” van het keelgat door grote hiervan laten verwijderen. De Engelsman Woolman reisde door het Rifgebied en schreef het volgende over de Riffijnen; het onderscheid is hoofdzakelijk een taalkundige, de Jballa zijn gearabiseerd en de Riffijnen zijn Berbertalig gebleven. Tevens geld over het algemeen dat de Riffijn meer Spartaans is, soberder, strenger, meer direct en geestelijk sneller met hogere morele standaarden. De Jballa zijn aardiger, opgewonden en lichtgelovige mensen. Zij vinden zichzelf meer ontwikkeld dan hun neven de Riffijnen, zij hebben immers de enige steden van het Rifgebied zoals Tetouan, Chaouen en Wazzanin in hun territorium.

De auteur Furneaux beschreef de Riffijnen ten tijde van Abdelkarim als volgt; de Riffijnen zijn een gehard en primitief volk, argwanend ten opzichte van vreemden, vijandig tegen verandering, uitgesproken onafhankelijk, ijverig, zelfredzaam, dapper, woest en eerbaar. Een typische Riffijn heeft een gemiddelde lengte, donker haar met bruine ogen en een sterke solide lichaamsbouw. Ongeveer een kwart heeft sproeten, groene of blauwe ogen met een lichte of rode haarkleur. De afkomst was lange tijd onduidelijk, tegenwoordig is er grote consensus over dit uiterlijk van een deel van de Riffijnen. Deze hebben zij te danken aan de oudste moderne mens van dit gebied, de Cro Magnon mens die tot 10.000 jaar geleden de kustgebieden van Noord Afrika bewoonde. Later is hier de Capsien mens bijgekomen die meer ontwikkeld was en voor het Mediterraan overkomen van de Riffijnen heeft gezorgd. De meer geïsoleerde Noord Afrikanen zoals de Kabyliërs uit Algerije en de Riffijnen hebben zich minder met deze tweede groep vermengd en hierdoor meer de oudere uiterlijke kenmerken behouden. Hoewel de Riffijnen in het verleden bijna volledige vegetariërs waren door schaarste van vlees waren zij fysiek sterk. Dit kwam door de schone berglucht en hun simpele doch gevarieerde dieet. De traditionele Riffijn draagt een jellaba een met een baggy broek “serwal” genaamd. Tevens droegen zij een witte katoenen hoofdbedekking met een zware wollen shirt. Als schoeisel gebruikte zij handgeweven sandalen gemaakt van ari(esparto gras).


MIJN VOLK:

De Ibdarsen

Metalsa is een Amazigh stam van het oostelijke Rifgebied. De mensen die tot deze stam behoren worden Ibdarsen genoemd. Metalsa verwijst naar zowel de stam als het gebied. Deze stam is wat oppervlakte betreft na zijn rechterburen de Bni bu Yahi de grootste stam van het Rifgebied. De Ibdarsen zijn een volk dat sinds het grijze verleden altijd nomaden zijn geweest. In dit gebied trokken de Ibdarsen rond met hun vee, zij bezaten ook veel paarden en dromedarissen. Leo Africanus “Jean-Leon L'africain” was de eerste die over de Ibdarsen schreef in Description de l'afrique; “Ibdarsen zijn Berbers die wonen in de Kert woestijn, ze zijn sterk en moedig, ze bezitten veel paarden, schapen en kamelen en vechten voortdurend met de Arabische bedoeïenen. In het Arabisch-Berbers woordenboek van Mohamed Chafik wordt Amthales (Abthares of Abdars) uitgelegd als zijde. Een verklaring waarom het gebied van de Ibdarsen Metalsa heet, kan zijn doordat de stam Ibdarsen vernoemd is naar zijn woongebied Metalsa. Immers I-Metalsen betekent diegene die uit Metalsa komen, dit woord is later Imdalsen geworden waar Ibdarsen uit voort gekomen is. Rond 1930 hebben de meeste Ibdarsen geleidelijk het nomadenbestaan opgegeven en zijn huizen gaan bouwen. Het feit dat de Ibdarsen altijd al nomaden zijn geweest kenmerkt hun gedrag, zij stonden bekend om hun hardheid en directheid dat ontstaan is uit het zware nomadenbestaan.

Auguste Mouliéras over de Ibdarsen

In de in 1895 uitgeven boek van de Franse antropoloog Auguste Mouliéras “Le Maroc inconnu” worden de verschillende stammen van Noord-Marokko beschreven. Hij heeft ook de Ibdarsen beschreven die hij Lemt`alca (Metalsa) noemde. Auguste daalde uit het westen van de bergen van de Rif naar de vlaktes van Metalsa waar hij zich voor het eerst onder de nomadische Berbers bevond. Hij schrijft; we hebben de hoge bergen verlaten voor de vlakte, deze woestijn van Garet (Garth) is een echte woestijn. De verandering van de omgeving is plotseling, radicaal zonder overgang. Vanaf de voet van de laatste bergen van de Rif strekt de vlakte zich voor ons oneindig uit. De bodem is stenig, met hier en daar Jujubier struiken (tazuguart) en bosjes esparto gras (ari). Aan de rand van de horizon zien we kuddes gazellen en struisvogels zoals op een panorama van een postkaartje. Dit is het land van de “centaur mensen” (paardenmensen) staand in de beugels van hun zadel met hun zwevende burnous het geweer naar voren ondersteund om beter te kunnen richten. Wij zijn hier bij het verlengstuk van de Angad woestijn, de ingang van Garet, op de zandige oppervlakte die is voortgekomen uit de diepte van de Sahara. De inheemse Lemt`alca spreekt Zenata een Berberse variant van het Tamazight. Anders dan de heuvelachtige regio van de Rif worden hier weinig ezels en muilezels gehouden, deze zijn in deze zandige omgeving zeldzaam. Paarden en “kamelen” vervangen deze nuttige dienaren van de bergen. Op deze grote kale vlakte moet snelheid worden verenigd met soberheid en uithoudingsvermogen.

Als onverschrokken ruiter is de Lemt`alcien nooit gescheiden van zijn paard en geweer, die hij gekocht heeft bij Engelse of Spaanse smokkelaars aan de kust van de Rif. Verpakt in een “haik” en een lichte burnous zou je hem voor een Arabier kunnen aanzien, maar zijn sandalen van ari en zijn kale hoofd zijn duidelijke Berberse kenmerken. De belangrijkste en enige industrie is de toepassing van ari. Met de zeis (sikkel) in de hand gevolgd door de vrouwen strekken ze zich uit over de vlakte. Terug aangekomen in de tent begint iedereen de ari te vlechten om sandalen, manden, matten en zeven van te maken. De vrouwen zijn erg vrij, ze zijn nooit gesluierd, gaan naar de markt met hun mannen, dragen sandalen van ari, zijn rustig en stellen zich dienstbaar op. De drie markten van de Lemt`alca zijn goed bevoorraad en draaien goed op de handel in vee, wol, ari, tenten van zwarte wol of geitenhaar, tapijten, thee, suiker, honing, meel, patronen en geweren. Het zou gevaarlijk zijn om onder deze 15 tot 20 duizend gewapende individuen te bewegen zonder bescherming van een plaatselijke stamlid. Onder zijn leiding kunnen we in relatieve veiligheid begeven in deze omgeving.

Gelegen in het westen, hoog op de laatste uitlopers van de Atlas, zijn er enkele dorpen die in tegenstelling tot de nomadische Ibdarsen zich definitief hebben gevestigd. Alle andere inwoners van dit gebied leven in tenten en veranderen van standplaats op zoek naar vruchtbaar land voor hun vee. Een tent waar een familie in woont wordt een “Aggam” genoemd, een verzameling van deze “Iggammen” in clan verband wordt een” Assoun” genoemd. In de lente trekken ze richting de Angad woestijn en in het najaar komen ze terug naar de Garth. Het belangrijkste dorp van de Lemt`alca was destijds Zaouiyat Kerker “Akerker”, deze bevindt zich aan het beginpunt van de bron Ouad Kerker. Verder is het dorp Aârk`oub bekend dat zich in het noordoosten bevindt aan de voet van de Jbel Kzennaya. De stam strekt zich uit in een gebied van ongeveer 80 km lang en 40 km breed. Elke van de 5 fracties van de Lemt`alca stam is uitgerust met 4.000 ruiters, in totaal 20.000 man voorzien van excellente paarden en gewapend met Europese geweren. De totale bevolking werd destijds door Auguste Mouliéras geschat op 100.000 zielen die volledige bestuurlijke onafhankelijkheid genoten. In het heuvelige westen is de tarwe en gerstoogst goed, terwijl in het oosten het land droger is. De twee rivieren die zich in dit gebied bevinden zijn de rivier Kert (ighzar `n Gard) en de Ighane rivier. Deze rivieren ontspringen in het hogere Metalsa en monden uit bij de noorderburen van de Ayt Saïd in de Middellandse zee. In het noorden van de stam bevindt zich de Jbel el Melh (zoutberg) waar zoutsteen wordt gehaald en voortreffelijke molenstenen van worden gemaakt.

De inheemse Lemt`alca hebben vaak problemen met de Arabieren van de Dhahra. Zij overvallen hen en vinden vervolgens hun toevlucht in hun indrukwekkende bergen. Soms werken ze samen met enkele andere nomadische stammen van de Angad woestijn en de religieuze ordes van de Derk`aoua en Sidi Abd-el-K`ader. Zo verteld Auguste Mouliéras verder dat hij op een avond verbleef bij zijn gastheer in het midden van een grote “douar” (dorp) in een tent. Op de rand van de horizon zagen de Lemt`alca een karavaan van 400 tot 500 "kamelen" van de Arabische Dhahra. Meteen sprongen 300 Lemt`alcien ruiters op hun paard om twee uur later terug te komen met alle kamelen. De buit bestond uit 500 kamelen volgeladen met wol en dadels, die door 50 ruiters van de Beni-Gil werden bewaakt. Deze ruiters werden ontwapend en liepen voor de kuddes uit, in dit gevecht zijn aan beide zijde twee mannen gedood. De volgende dag kwamen de Berberse buren (Ayt Buyahien) van de Lemt`alcien om te bemiddelen. Het bleek om een vergelding op de Beniâ€"Gil te zijn. Een paar jaar daarvoor werd een karavaan van de Lemt`alca die hun gebied overstak geplunderd onder de ogen van de Mehaya stam. Er is een akkoord gesloten voor de vrijlating van de gevangen en verdeling van de buit. De gevangen vertrokken opgetogen aangezien zij vreesde voor hun leven.

Graag gedaan :D

argaz

Ibdarsen worden eveneens in het boek van Ibn Khaldoen vermeld.

Hij deelt ons mede dat sinds de middeleeuwen, zij in dit gebied leven, en hij geeft hun genealogie.