Toen ik de titel las was ik behoorlijk bang voor een kwezelstukje, maar dat valt wel mee. Misschien is het wel een nietszeggend stukkie, maar ja, oordeel zelf:
Knulletjes uit Gouda missen zingeving
Berbers zijn een kleurrijk, poëtisch volk, maar ook deksels argwanend. Stel ze niet voor als groep, maar straf de raddraaiers en bied hun perspectief, stelt Mohammed Benzakour.
Waarom ben ik eigenlijk geen raddraaier geworden?
De voorwaarden waren aanwezig. Ik ben van Berberse makelij, grootgebracht met Koran en knoet, m’n jeugdjaren doorgebracht in een dynamisch proletarisch mulicultiwijkje vol gezellige excentriekelingen, ingeklemd tussen Turks tv-kabaal (boven) en Surinaamse kerriearoma’s (beneden). Daarbij: een portie autoritaire weerspannigheid was mij nooit vreemd.
Toch ben ik altijd uit handen gebleven van justitie, en dwaal ik weliswaar nog steeds door volkswijken, maar nu met een tas vol journaals en blocnotes in plaats van koevoeten en stickies. Had ik soms de tijdgeest mee; de kalme jaren zeventig, toen krullenbollen nog voor exotische troeteldiertjes werden aangezien? Kwam het door mijn Nederlandse vriendjes met hun keurige zeden, of was het gewoon de persoonsaard: liever dommelend in de kleurrijke wereld van Jules Verne dan paffend op hangplekken?
Van alles wat waarschijnlijk.
Het nieuws rondom de Marokkaanse raddraaiers in Amsterdam en Gouda wekt dan ook gemengde gevoelens bij me op.
Op het eerste gezicht zie ik misselijke kereltjes, rijp voor deportatie met de eerstvolgende vlucht van Royal Air Maroc richting Layoun; brandend Saharazand, dat zal ze mores leren. Maar op het tweede, misschien derde gezicht, zie ik iets anders: getroebleerde knulletjes, hopeloos in de knoop met zichzelf, met de maatschappij, hun ouders, het geloof, de liefde; een schreeuw om aandacht en geborgenheid, om een reden van bestaan. Zodat het woord van schrijver James Ballard extra dimensie krijgt: ‘Straatgeweld is de poëzie van de twintigste eeuw.’
Hoeveel integratiedeskundigen kent ons land, in professoraal toga, gepromoveerd, met een sociale academie-certificaat op zak, of desnoods, vanwege het huidtintje, als ‘ervaringsdeskundige’. Veel, dat staat vast. ‘Integratie’ is alweer drie decennia in de mode, en er bestaat vrijwel geen democratischer begrip; elke toevallige passant, haringboer of student fysica, mag zijn zegje doen, en het leuke: elk zegje vindt wel ergens gehoor. Integratie, inburgering, assimilatie, het zijn veredelde vuilstortplaatsen geworden van meer of minder gezaghebbende inzichten en sentimenten, nu eens omstraald door een aura van wetenschap, dan weer geboren uit ‘de nuchtere blik’, maar nooit is er sprake van een wet, logica of vaste formule. Zou dat de reden zijn dat elke ‘etnische misstand’ de politieke golven zo hoog doet opspatten?
Hoe dan ook is het opmerkelijk dat waar in veel buitenlandse gremia men zich het hoofd breekt over de klimaatcrisis, de voedselcrisis, energiecrisis, watercrisis, gezondheidscrisis (met of zonder pandemie) en kredietcrisis, onze Algemene Beschouwingen uitblonken door hun focus op een Goudse wijk waar een paar buschauffeurs weigeren nog langer te rijden. Dit zou je luxe kunnen noemen, of ‘sociale hypochondrie’, om met de socioloog Willem Schinkel te spreken. Pluspunt: de islam werd er voor een keer niet bij gesleept.
Toch is elk bagatel of excuus misplaatst. Ofschoon de verloedering van de parlementaire taal nauwelijks onderdeed voor de verloedering van de Goudse wijk zelf, is het onweer dat boven de hoofden donderde van een klein deel van een klein deel (de Marokkaanse raddraaiers) even billijk als vruchtbaar: de relschoppers (evenals hooligans, Lonsdalers, neonazi’s, skinheads, tokkies) zijn een baarlijke plaag. Voor zichzelf, maar vooral ook voor de direct betrokkenen; ouders, buurtbewoners, schooldocenten, politie, psychiaters, hulpverleners, opbouwwerkers, discogangers, en, not at least: de andere 97 procent van de Marokkanen. Precies hierom hebben ze elk krediet verspeeld; het komt aan op onorthodoxe daden.
Ik hoef niets te herhalen. Het was een week van woorden, en wanneer woorden de toon zetten is alertheid geboden.
Samen met minister van Justitie Hirsch Ballin (CDA) en de burgemeesters van Gouda, Amsterdam, Ede, Nijmegen en Utrecht wil minister ter Horst (Binnenlandse Zaken, PvdA) ideeën uitwisselen over de aanpak. Er wordt gedacht aan regionale politieteams met specialisten en snel opererende praktijkteams. Interessanter is haar oproep aan de ‘Marokkaanse gemeenschap’ â€" deze moet jongeren die dreigen te ontsporen tot de orde roepen.
Maar kan iemand mij vertellen wie dat zijn, de Marokkaanse gemeenschap? Trouwens, hadden we niet in naam van de Verlichting en Emancipatie afgesproken dat we burgers vooral als ‘individuen’ en niet als groep gingen beschouwen? Tijd voor een prettige ontnuchtering: de Marokkaanse gemeenschap bestaat niet, heeft nooit bestaan, en zal, als de tekenen ons niet voorliegen, nooit bestaan.
Natuurlijk, er is een groep burgers die overeenkomsten vertoont in fysiologische kenmerken, die zijn sporen heeft in Noord-Afrikaanse regio’s. Maar verder lijkt Marokko toch vooral op New York: een stukje grond met een duizelingwekkende symfonie van kleuren en klanken.
Om te beginnen loopt er een dikke scheidslijn tussen de arabofone Marokkanen en de Berbers â€" veruit de grootste groep.
Binnen de Berbergroep figureren weer de Beni Touzine, Ibdarsen, Ait Wayagher, Ibeqoyen, Ait Buyahyi, de Sousberbers en dan laat ik er nog een stuk of acht onvermeld. Dit zijn stammen, verspreid over het noordelijke gebied (de Rif) en zuidelijkere delen (de Atlas) van Marokko, met een cultuur en een taal die ouder is dan 3000 jaar. Hun talen en rites vertonen een keur aan variëteit en een minimum aan overeenkomsten.
Nu kan men stellen dat in elke verscheidenheid een eenheid bestaat, alleen ligt dat bij Berbers een tikkeltje anders. Als het gaat om het dragen van verantwoordelijkheid voor collectieve kwesties, en dáár gaat het hier om, hebben we, vrees ik, aan Berbers geen beste partner. Berbers zijn een kleurrijk, poëtisch volk, zeker, maar er is een keerzijde: anarchistisch en deksels argwanend, jegens elkaar, jegens andere stammen, of algemener: jegens elke vorm van autoriteit. De Berber is met alles en iedereen in oorlog, niemand is te vertrouwen, zelfs het Opperwezen niet, hooguit is de Berber loyaal naar de eigen familiekring, dat wil zeggen: het kleine gezinsverband â€" en zelfs dat begint barsten te vertonen. Voor zover er samenwerkingsverbanden aangegaan worden, is dat vanwege sociale druk (religieuze aangelegenheden) of uit (materieel) eigenbelang (trouwpartijen, taxivervoer).
Dit verklaart ook waarom officiële platforms en overlegorganen, alsmede hun woordvoerders â€" uitzonderingen daargelaten, zoals Mohamed Rabbae â€" nooit enige legitimatie, gezag of simpelweg vertrouwen genoten bij hun zogenoemde maar in werkelijkheid fictieve ‘achterban’. Deze vaak ongekozen ‘woordvoerders’ worden vooral beschouwd als opportunistische subsidiemonsters die hun ‘slijmbaantjes’ vooral gebruiken ter meerdere glorie van zichzelf en hun (politieke) carrière. Het is bijvoorbeeld tekenend dat zelfs een woordvoerder als Abou Jahjah, die uit alle macht alles, inclusief zijn eigen veiligheid, op het spel zette voor meer burgerrechten en minder discriminatie, uiteindelijk niet eens de kiesdrempel haalde. ‘We laten ons niet de les lezen door een Arabier.’
‘De Marokkaanse gemeenschap’, anders dan de Turkse, is kortom géén gemeenschap; het is los zand; een kruimelige kluit families, bijeengehouden door een toevallig gedeelde geschiedenis, een koning, een God en de Banque Popular.
Ter Horst kan die ‘gemeenschap’ dus beter even vergeten en zich richten op een pragmatische, lik-op-stukaanpak: straffe maatregelen voor concrete gevallen.
Wel moeten we af van een misverstand: het idee van ouderlijke medeplichtigheid. De vaders (ooit brave, hardwerkende fabrieksarbeiders) aansprakelijk stellen voor de ontsporing van hun zonen op straffe van onder meer kinderbijslagkorting is een zot en corrupt voorstel die politiek goed scoort maar met het probleem niks van doen heeft. Ik ken deze vaders te goed om te weten dat ze met hun handen in het haar zitten; elk restje patriarchaal gezag of oudercontrole is hun allang ontglipt. Ik ken vaders die smeken â€" desnoods tegen betaling! â€" om hun probleemkind met een staatsrechtelijk dwangbevel op te sluiten of, zelfs, heen te sturen naar het kale dorp in Marokko.
Wat de minister te doen staat, is de harde kern van raddraaiers lospeuteren uit hun gettomilieu, en ze in een internaat of anderszins opvoedkamp onderwijs en beschaving bij te brengen. Ze zijn jong en kneedbaar, er valt nog eer aan ze te behalen.
Wat deze kereltjes ten diepste ontberen is duidelijkheid, structuur, zingeving én aandacht, in een ambiance die ver weg staat van de nihilistische verlokkingen van de straat. Wellicht dat dan rust en liefde in hun harten zal ontbranden, wellicht dat ze dan kunnen terugkeren in een samenleving die hen, hopelijk, weer met open armen zal ontvangen.
Het is het proberen waard.
Mohammed Benzakour is schrijver. Van hem verscheen onlangs Stinkende Heelmeesters, een bundeling van essays en columns uit 2001 tot 2008.
Knulletjes uit Gouda missen zingeving
Berbers zijn een kleurrijk, poëtisch volk, maar ook deksels argwanend. Stel ze niet voor als groep, maar straf de raddraaiers en bied hun perspectief, stelt Mohammed Benzakour.
Waarom ben ik eigenlijk geen raddraaier geworden?
De voorwaarden waren aanwezig. Ik ben van Berberse makelij, grootgebracht met Koran en knoet, m’n jeugdjaren doorgebracht in een dynamisch proletarisch mulicultiwijkje vol gezellige excentriekelingen, ingeklemd tussen Turks tv-kabaal (boven) en Surinaamse kerriearoma’s (beneden). Daarbij: een portie autoritaire weerspannigheid was mij nooit vreemd.
Toch ben ik altijd uit handen gebleven van justitie, en dwaal ik weliswaar nog steeds door volkswijken, maar nu met een tas vol journaals en blocnotes in plaats van koevoeten en stickies. Had ik soms de tijdgeest mee; de kalme jaren zeventig, toen krullenbollen nog voor exotische troeteldiertjes werden aangezien? Kwam het door mijn Nederlandse vriendjes met hun keurige zeden, of was het gewoon de persoonsaard: liever dommelend in de kleurrijke wereld van Jules Verne dan paffend op hangplekken?
Van alles wat waarschijnlijk.
Het nieuws rondom de Marokkaanse raddraaiers in Amsterdam en Gouda wekt dan ook gemengde gevoelens bij me op.
Op het eerste gezicht zie ik misselijke kereltjes, rijp voor deportatie met de eerstvolgende vlucht van Royal Air Maroc richting Layoun; brandend Saharazand, dat zal ze mores leren. Maar op het tweede, misschien derde gezicht, zie ik iets anders: getroebleerde knulletjes, hopeloos in de knoop met zichzelf, met de maatschappij, hun ouders, het geloof, de liefde; een schreeuw om aandacht en geborgenheid, om een reden van bestaan. Zodat het woord van schrijver James Ballard extra dimensie krijgt: ‘Straatgeweld is de poëzie van de twintigste eeuw.’
Hoeveel integratiedeskundigen kent ons land, in professoraal toga, gepromoveerd, met een sociale academie-certificaat op zak, of desnoods, vanwege het huidtintje, als ‘ervaringsdeskundige’. Veel, dat staat vast. ‘Integratie’ is alweer drie decennia in de mode, en er bestaat vrijwel geen democratischer begrip; elke toevallige passant, haringboer of student fysica, mag zijn zegje doen, en het leuke: elk zegje vindt wel ergens gehoor. Integratie, inburgering, assimilatie, het zijn veredelde vuilstortplaatsen geworden van meer of minder gezaghebbende inzichten en sentimenten, nu eens omstraald door een aura van wetenschap, dan weer geboren uit ‘de nuchtere blik’, maar nooit is er sprake van een wet, logica of vaste formule. Zou dat de reden zijn dat elke ‘etnische misstand’ de politieke golven zo hoog doet opspatten?
Hoe dan ook is het opmerkelijk dat waar in veel buitenlandse gremia men zich het hoofd breekt over de klimaatcrisis, de voedselcrisis, energiecrisis, watercrisis, gezondheidscrisis (met of zonder pandemie) en kredietcrisis, onze Algemene Beschouwingen uitblonken door hun focus op een Goudse wijk waar een paar buschauffeurs weigeren nog langer te rijden. Dit zou je luxe kunnen noemen, of ‘sociale hypochondrie’, om met de socioloog Willem Schinkel te spreken. Pluspunt: de islam werd er voor een keer niet bij gesleept.
Toch is elk bagatel of excuus misplaatst. Ofschoon de verloedering van de parlementaire taal nauwelijks onderdeed voor de verloedering van de Goudse wijk zelf, is het onweer dat boven de hoofden donderde van een klein deel van een klein deel (de Marokkaanse raddraaiers) even billijk als vruchtbaar: de relschoppers (evenals hooligans, Lonsdalers, neonazi’s, skinheads, tokkies) zijn een baarlijke plaag. Voor zichzelf, maar vooral ook voor de direct betrokkenen; ouders, buurtbewoners, schooldocenten, politie, psychiaters, hulpverleners, opbouwwerkers, discogangers, en, not at least: de andere 97 procent van de Marokkanen. Precies hierom hebben ze elk krediet verspeeld; het komt aan op onorthodoxe daden.
Ik hoef niets te herhalen. Het was een week van woorden, en wanneer woorden de toon zetten is alertheid geboden.
Samen met minister van Justitie Hirsch Ballin (CDA) en de burgemeesters van Gouda, Amsterdam, Ede, Nijmegen en Utrecht wil minister ter Horst (Binnenlandse Zaken, PvdA) ideeën uitwisselen over de aanpak. Er wordt gedacht aan regionale politieteams met specialisten en snel opererende praktijkteams. Interessanter is haar oproep aan de ‘Marokkaanse gemeenschap’ â€" deze moet jongeren die dreigen te ontsporen tot de orde roepen.
Maar kan iemand mij vertellen wie dat zijn, de Marokkaanse gemeenschap? Trouwens, hadden we niet in naam van de Verlichting en Emancipatie afgesproken dat we burgers vooral als ‘individuen’ en niet als groep gingen beschouwen? Tijd voor een prettige ontnuchtering: de Marokkaanse gemeenschap bestaat niet, heeft nooit bestaan, en zal, als de tekenen ons niet voorliegen, nooit bestaan.
Natuurlijk, er is een groep burgers die overeenkomsten vertoont in fysiologische kenmerken, die zijn sporen heeft in Noord-Afrikaanse regio’s. Maar verder lijkt Marokko toch vooral op New York: een stukje grond met een duizelingwekkende symfonie van kleuren en klanken.
Om te beginnen loopt er een dikke scheidslijn tussen de arabofone Marokkanen en de Berbers â€" veruit de grootste groep.
Binnen de Berbergroep figureren weer de Beni Touzine, Ibdarsen, Ait Wayagher, Ibeqoyen, Ait Buyahyi, de Sousberbers en dan laat ik er nog een stuk of acht onvermeld. Dit zijn stammen, verspreid over het noordelijke gebied (de Rif) en zuidelijkere delen (de Atlas) van Marokko, met een cultuur en een taal die ouder is dan 3000 jaar. Hun talen en rites vertonen een keur aan variëteit en een minimum aan overeenkomsten.
Nu kan men stellen dat in elke verscheidenheid een eenheid bestaat, alleen ligt dat bij Berbers een tikkeltje anders. Als het gaat om het dragen van verantwoordelijkheid voor collectieve kwesties, en dáár gaat het hier om, hebben we, vrees ik, aan Berbers geen beste partner. Berbers zijn een kleurrijk, poëtisch volk, zeker, maar er is een keerzijde: anarchistisch en deksels argwanend, jegens elkaar, jegens andere stammen, of algemener: jegens elke vorm van autoriteit. De Berber is met alles en iedereen in oorlog, niemand is te vertrouwen, zelfs het Opperwezen niet, hooguit is de Berber loyaal naar de eigen familiekring, dat wil zeggen: het kleine gezinsverband â€" en zelfs dat begint barsten te vertonen. Voor zover er samenwerkingsverbanden aangegaan worden, is dat vanwege sociale druk (religieuze aangelegenheden) of uit (materieel) eigenbelang (trouwpartijen, taxivervoer).
Dit verklaart ook waarom officiële platforms en overlegorganen, alsmede hun woordvoerders â€" uitzonderingen daargelaten, zoals Mohamed Rabbae â€" nooit enige legitimatie, gezag of simpelweg vertrouwen genoten bij hun zogenoemde maar in werkelijkheid fictieve ‘achterban’. Deze vaak ongekozen ‘woordvoerders’ worden vooral beschouwd als opportunistische subsidiemonsters die hun ‘slijmbaantjes’ vooral gebruiken ter meerdere glorie van zichzelf en hun (politieke) carrière. Het is bijvoorbeeld tekenend dat zelfs een woordvoerder als Abou Jahjah, die uit alle macht alles, inclusief zijn eigen veiligheid, op het spel zette voor meer burgerrechten en minder discriminatie, uiteindelijk niet eens de kiesdrempel haalde. ‘We laten ons niet de les lezen door een Arabier.’
‘De Marokkaanse gemeenschap’, anders dan de Turkse, is kortom géén gemeenschap; het is los zand; een kruimelige kluit families, bijeengehouden door een toevallig gedeelde geschiedenis, een koning, een God en de Banque Popular.
Ter Horst kan die ‘gemeenschap’ dus beter even vergeten en zich richten op een pragmatische, lik-op-stukaanpak: straffe maatregelen voor concrete gevallen.
Wel moeten we af van een misverstand: het idee van ouderlijke medeplichtigheid. De vaders (ooit brave, hardwerkende fabrieksarbeiders) aansprakelijk stellen voor de ontsporing van hun zonen op straffe van onder meer kinderbijslagkorting is een zot en corrupt voorstel die politiek goed scoort maar met het probleem niks van doen heeft. Ik ken deze vaders te goed om te weten dat ze met hun handen in het haar zitten; elk restje patriarchaal gezag of oudercontrole is hun allang ontglipt. Ik ken vaders die smeken â€" desnoods tegen betaling! â€" om hun probleemkind met een staatsrechtelijk dwangbevel op te sluiten of, zelfs, heen te sturen naar het kale dorp in Marokko.
Wat de minister te doen staat, is de harde kern van raddraaiers lospeuteren uit hun gettomilieu, en ze in een internaat of anderszins opvoedkamp onderwijs en beschaving bij te brengen. Ze zijn jong en kneedbaar, er valt nog eer aan ze te behalen.
Wat deze kereltjes ten diepste ontberen is duidelijkheid, structuur, zingeving én aandacht, in een ambiance die ver weg staat van de nihilistische verlokkingen van de straat. Wellicht dat dan rust en liefde in hun harten zal ontbranden, wellicht dat ze dan kunnen terugkeren in een samenleving die hen, hopelijk, weer met open armen zal ontvangen.
Het is het proberen waard.
Mohammed Benzakour is schrijver. Van hem verscheen onlangs Stinkende Heelmeesters, een bundeling van essays en columns uit 2001 tot 2008.