In hun steun voor de evolutietheorie verwijzen sommige muslims naar islamitische publicaties waarin meer dan 1000 jaar voor Charles Darwin reeds ideeën ontwikkeld werden over biologische evolutie. In de middeleeuwen, op een moment dat wetenschappers in Europa op de brandstapel gegooid werden, werden door Arabischtalige muslims de werken van de Grieken bestudeerd, kritisch bevraagd en onderzocht en verder ontwikkeld. Mogelijk kwamen zij daardoor ook in contact met opvattingen van Grieken als Empedocles die over evolutie geschreven hadden.
Abu Uthman al-Jahiz (ook soms al Jahith of al Jaheeth geschreven) (781-869) is de eerste bekende muslim die in termen van biologische evolutie schreef. Hij was een muslimgeleerde van Oost-Afrikaanse afkomst die de filosofie van de Mu'tazili volgde. Hij schreef o.m. werken over Arabische literatuur, zoölogie, geschiedenis, vroege islamitische filosofie, islamitische psychologie, mu'tazili theologie, religieus-politieke polemieken, en biologie. Deze geleerde bouwde 1100 jaar voor Charles Darwin, deels op grond van waarnemingen, deels op grond van folklore, een classificatie van dieren op, van de eenvoudigste tot de meest complexe vormen, en rangschikte hen in groepen op grond van overeenstemmingen. Deze groepen verdeelde hij in een cascade van subgroepen. Op grond daarvan formuleerde hij een visie op biologische evolutie.
In zijn Kitab al-Hayawan (Boek der Dieren) schreef Al Jahiz dat alle leven met elkaar in competitie is voor het bestaan. Hij gaf als voorbeeld een rat die zelf op zoek gaat naar prooien, maar intussen zijn nest onder de grond beschermt tegen vogels en slangen. Dieren hebben andere dieren tot prooi. De strijd om te overleven speelt zich niet enkel tussen soorten af, maar ook binnen leden van dezelfde soort. Hij stelde dat er veranderingen in de soort mogelijk zijn in samenhang met omgevingsfactoren, en dat nieuwe soorten kunnen ontstaan uit bestaande soorten die kenmerken ontwikkelen die hen beter in staat stellen te overleven in de gegeven omstandigheden. Volgens Al Jahiz kan goddelijke wil deze transformatie bewerkstelligen, maar kunnen ook factoren als onder meer voedsel en klimaat biologische en psychologische effecten hebben op de soort, waarbij aanpassingen doorgegeven worden aan nakomelingen zodat na verloop van generaties een beter aangepaste soort kan ontstaan.
Een interessante passage uit zijn boek luidt als volgt:
"Dieren zijn verwikkeld in een strijd om het bestaan; voor [bestaans-] middelen, om te vermijden opgegeten te worden en om zich voort te planten. Omgevingsfactoren beïnvloeden organismen om nieuwe kenmerken te ontwikkelen om het overleven te verzekeren, waardoor ze in een nieuwe soort getransformeerd worden. Dieren die overleven en zich voortplanten, kunnen deze succesvolle kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen."
Daarmee stelde deze islamitische geleerde 1100 jaar voor Charles Darwin dat soorten zich aanpassen aan hun omgeving, dat deze aanpassingen erfelijk zijn, en dat daardoor nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Ibn Miskawayh (923-1030), een Perzisch wetenschapper en filosoof, ging nog verder dan al-Jahiz en suggereerde in 'al-Fawz al-Asghar' dat levende organismen uit niet-levende materie geëvolueerd waren, om eerst planten, vervolgens tot dieren, dan apen en ten slotte tot mensen te evolueren.
Gelijkaardige ideeën werden vertolkt in de encyclopedie van de Ikhwan as-Safa' (Broeders der Puurheid), een verzameling van 52 rasa'il (verhandelingen). De Broeders der Puurheid waren een geheimzinnige groep uit Basra en omstreken in Irak. De encyclopedie dateert van de tweede helft van de jaren 900 of mogelijk van de jaren 1000.
Het werk had grote invloed op latere intellectuelen zoals de mysticus Ibn Arabi (die weliswaar door een aantal vooral soennietische geleerden als ketter beschouwd wordt) en werd binnen de toenmalige muslimwereld tot ver buiten Irak verspreid, zelfs tot in Al-Andalus (Spanje). Het werk wordt geacht het platonisme naar de Arabische wereld gebracht te hebben en het daar gelegitimeerd te hebben.
Professor Muhammad Hamidullah (1908 ? 2002) omschrijft de ideeën die door Ibn Miskawayh en in de eerder genoemde Encyclopedie uitgewerkt werden als volgt:
"Deze boeken stellen dat God eerst materie schiep en die investeerde met energie voor ontwikkeling. Materie nam daarom de vorm aan van damp die na verloop van tijd de vorm van water aannam. De volgende fase van de ontwikkeling was mineraal leven. Verschillende soorten van stenen ontwikkelden doorheen de tijd. Hun hoogste bestaansvorm was mirjan (koraal). Dit is een steen waarin er takken als deze van een boom zitten. Na het mineraal leven ontwikkelde zich de vegetatie. De evolutie van vegetatie culmineerde met een boom die de kenmerken van een dier droeg. Dit is de dadelpalm. Hij heeft mannelijke en vrouwelijke geslachten. Hij vergaat niet als al de takken ervan gekapt worden, maar hij sterft af wanneer het hoofd afgekapt wordt. De dadelpalm wordt daarom beschouwd als de hoogste vorm onder de bomen die het gelijkt op het laagste onder de dieren. Dan is het laagste onder de dieren geboren. Dat evolueert in een aap. Dit is niet de stelling van Darwin. Dit is wat Ibn Maskawayh verklaart en het is precies wat geschreven staat in de Epistels van de Ikhwan al-Safa. De muslimdenkers stellen dat de aap vervolgens evolueerde in een lagere soort van barbaarse mens. En vervolgens werd hij een superieur menselijk wezen. De mens wordt een heilige, een profeet. Hij evolueert verder in een hogere staat en wordt een engel. Diegene hoger dan de engelen is inderdaad niemand anders dan God. Alles begint bij hem en alles eindigt bij Hem."
Ibn Khaldun schreef;
"Openbaring werd door ons reeds besproken in het begin van het boek, in het hoofdstuk dat handelt over mensen die over natuurlijke perceptie beschikken. We verklaarden dat het hele bestaan in al zijn eenvoudige en samengestelde werelden geordend is in een bovennatuurlijke orde van opstijgen en neerdalen, zodat alles bestaat uit een ononderbroken continuüm. De essentie van het einde van elke specifieke fase van de werelden is door de natuur voorbereid om getransformeerd te worden in de essentie die eraan grenst, hetzij erboven, hetzij eronder. Dit is het geval met eenvoudige materiële elementen; dit is het geval met palmen en wijnstokken, die de laatste fase van planten vertegenwoordigen, in hun relatie tot slakken en schelpdieren, die de laagste fase van dieren vormen. Dit is ook het geval met apen, dieren die in zichzelf de slimheid van perceptie verenigen, in hun relatie tot de mens, het wezen dat de mogelijkheid heeft te denken en overwegen. De voorbereidheid (tot transformatie) die bestaat aan beide kanten, in elke fase van de werelden, is wat we bedoelen wanneer we het hebben over hun verband."
Dergelijke opvattingen werden naar verluidt in de middeleeuwse islamitische scholen ruim aanvaard en onderwezen, en waren volgens al-Khazini ruim verspreid onder gewone muslims in de 12de eeuw.
Het zal niet verbazen dat ook vandaag een aanzienlijk aantal muslims de evolutietheorie zonder probleem aanvaarden. Zij beschouwen evolutie als de weg waarlangs of de methode waarmee God zijn
schepping manifesteert. Zij interpreteren de Koranische verzen over het ontstaan als een evolutieproces. Zij zijn dus ook op religieuze gronden evolutionist en geloven niet in een afzonderlijke schepping van de soorten.
Lees verder
http://www.flw.ugent.be/cie/bogaert/bogaert40.htm#5.1
Abu Uthman al-Jahiz (ook soms al Jahith of al Jaheeth geschreven) (781-869) is de eerste bekende muslim die in termen van biologische evolutie schreef. Hij was een muslimgeleerde van Oost-Afrikaanse afkomst die de filosofie van de Mu'tazili volgde. Hij schreef o.m. werken over Arabische literatuur, zoölogie, geschiedenis, vroege islamitische filosofie, islamitische psychologie, mu'tazili theologie, religieus-politieke polemieken, en biologie. Deze geleerde bouwde 1100 jaar voor Charles Darwin, deels op grond van waarnemingen, deels op grond van folklore, een classificatie van dieren op, van de eenvoudigste tot de meest complexe vormen, en rangschikte hen in groepen op grond van overeenstemmingen. Deze groepen verdeelde hij in een cascade van subgroepen. Op grond daarvan formuleerde hij een visie op biologische evolutie.
In zijn Kitab al-Hayawan (Boek der Dieren) schreef Al Jahiz dat alle leven met elkaar in competitie is voor het bestaan. Hij gaf als voorbeeld een rat die zelf op zoek gaat naar prooien, maar intussen zijn nest onder de grond beschermt tegen vogels en slangen. Dieren hebben andere dieren tot prooi. De strijd om te overleven speelt zich niet enkel tussen soorten af, maar ook binnen leden van dezelfde soort. Hij stelde dat er veranderingen in de soort mogelijk zijn in samenhang met omgevingsfactoren, en dat nieuwe soorten kunnen ontstaan uit bestaande soorten die kenmerken ontwikkelen die hen beter in staat stellen te overleven in de gegeven omstandigheden. Volgens Al Jahiz kan goddelijke wil deze transformatie bewerkstelligen, maar kunnen ook factoren als onder meer voedsel en klimaat biologische en psychologische effecten hebben op de soort, waarbij aanpassingen doorgegeven worden aan nakomelingen zodat na verloop van generaties een beter aangepaste soort kan ontstaan.
Een interessante passage uit zijn boek luidt als volgt:
"Dieren zijn verwikkeld in een strijd om het bestaan; voor [bestaans-] middelen, om te vermijden opgegeten te worden en om zich voort te planten. Omgevingsfactoren beïnvloeden organismen om nieuwe kenmerken te ontwikkelen om het overleven te verzekeren, waardoor ze in een nieuwe soort getransformeerd worden. Dieren die overleven en zich voortplanten, kunnen deze succesvolle kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen."
Daarmee stelde deze islamitische geleerde 1100 jaar voor Charles Darwin dat soorten zich aanpassen aan hun omgeving, dat deze aanpassingen erfelijk zijn, en dat daardoor nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Ibn Miskawayh (923-1030), een Perzisch wetenschapper en filosoof, ging nog verder dan al-Jahiz en suggereerde in 'al-Fawz al-Asghar' dat levende organismen uit niet-levende materie geëvolueerd waren, om eerst planten, vervolgens tot dieren, dan apen en ten slotte tot mensen te evolueren.
Gelijkaardige ideeën werden vertolkt in de encyclopedie van de Ikhwan as-Safa' (Broeders der Puurheid), een verzameling van 52 rasa'il (verhandelingen). De Broeders der Puurheid waren een geheimzinnige groep uit Basra en omstreken in Irak. De encyclopedie dateert van de tweede helft van de jaren 900 of mogelijk van de jaren 1000.
Het werk had grote invloed op latere intellectuelen zoals de mysticus Ibn Arabi (die weliswaar door een aantal vooral soennietische geleerden als ketter beschouwd wordt) en werd binnen de toenmalige muslimwereld tot ver buiten Irak verspreid, zelfs tot in Al-Andalus (Spanje). Het werk wordt geacht het platonisme naar de Arabische wereld gebracht te hebben en het daar gelegitimeerd te hebben.
Professor Muhammad Hamidullah (1908 ? 2002) omschrijft de ideeën die door Ibn Miskawayh en in de eerder genoemde Encyclopedie uitgewerkt werden als volgt:
"Deze boeken stellen dat God eerst materie schiep en die investeerde met energie voor ontwikkeling. Materie nam daarom de vorm aan van damp die na verloop van tijd de vorm van water aannam. De volgende fase van de ontwikkeling was mineraal leven. Verschillende soorten van stenen ontwikkelden doorheen de tijd. Hun hoogste bestaansvorm was mirjan (koraal). Dit is een steen waarin er takken als deze van een boom zitten. Na het mineraal leven ontwikkelde zich de vegetatie. De evolutie van vegetatie culmineerde met een boom die de kenmerken van een dier droeg. Dit is de dadelpalm. Hij heeft mannelijke en vrouwelijke geslachten. Hij vergaat niet als al de takken ervan gekapt worden, maar hij sterft af wanneer het hoofd afgekapt wordt. De dadelpalm wordt daarom beschouwd als de hoogste vorm onder de bomen die het gelijkt op het laagste onder de dieren. Dan is het laagste onder de dieren geboren. Dat evolueert in een aap. Dit is niet de stelling van Darwin. Dit is wat Ibn Maskawayh verklaart en het is precies wat geschreven staat in de Epistels van de Ikhwan al-Safa. De muslimdenkers stellen dat de aap vervolgens evolueerde in een lagere soort van barbaarse mens. En vervolgens werd hij een superieur menselijk wezen. De mens wordt een heilige, een profeet. Hij evolueert verder in een hogere staat en wordt een engel. Diegene hoger dan de engelen is inderdaad niemand anders dan God. Alles begint bij hem en alles eindigt bij Hem."
Ibn Khaldun schreef;
"Openbaring werd door ons reeds besproken in het begin van het boek, in het hoofdstuk dat handelt over mensen die over natuurlijke perceptie beschikken. We verklaarden dat het hele bestaan in al zijn eenvoudige en samengestelde werelden geordend is in een bovennatuurlijke orde van opstijgen en neerdalen, zodat alles bestaat uit een ononderbroken continuüm. De essentie van het einde van elke specifieke fase van de werelden is door de natuur voorbereid om getransformeerd te worden in de essentie die eraan grenst, hetzij erboven, hetzij eronder. Dit is het geval met eenvoudige materiële elementen; dit is het geval met palmen en wijnstokken, die de laatste fase van planten vertegenwoordigen, in hun relatie tot slakken en schelpdieren, die de laagste fase van dieren vormen. Dit is ook het geval met apen, dieren die in zichzelf de slimheid van perceptie verenigen, in hun relatie tot de mens, het wezen dat de mogelijkheid heeft te denken en overwegen. De voorbereidheid (tot transformatie) die bestaat aan beide kanten, in elke fase van de werelden, is wat we bedoelen wanneer we het hebben over hun verband."
Dergelijke opvattingen werden naar verluidt in de middeleeuwse islamitische scholen ruim aanvaard en onderwezen, en waren volgens al-Khazini ruim verspreid onder gewone muslims in de 12de eeuw.
Het zal niet verbazen dat ook vandaag een aanzienlijk aantal muslims de evolutietheorie zonder probleem aanvaarden. Zij beschouwen evolutie als de weg waarlangs of de methode waarmee God zijn
schepping manifesteert. Zij interpreteren de Koranische verzen over het ontstaan als een evolutieproces. Zij zijn dus ook op religieuze gronden evolutionist en geloven niet in een afzonderlijke schepping van de soorten.
Lees verder
http://www.flw.ugent.be/cie/bogaert/bogaert40.htm#5.1